Er zijn van die dingen die je af en toe eens moet doen. Goed haalbaar, niet per se duur. Ze staan ook niet op een lijst, ze komen en gaan een beetje met de seizoenen. Een van die dingen is met je voeten in de zee. Als je op vakantie bent, en het is er geen weer naar, toch even de broek opstropen en tot je enkels nat. Als het aan een ‘nieuwe’ zee is, een waar je niet eerder was, is het net een tik belangrijker. Het verst heb ik met mijn voeten in de Stille Oceaan gestaan. Het vaakst in de Noordzee.
Zo ook vandaag. Ik wilde met mijn voeten in de zee staan. Ik reed naar Kijkduin. Gratis parkeren, lieflijke jaren vijftig flats als afrastering, afgetopt met de schetigste boulevard van Nederland, krap 200 meter lang met een Griek, een Italiaan en een Pannenkoekhuis. Onder de promenade zit een winkelpassage, waar de meeste winkels gespecialiseerd zijn in spullen-die-we-van-thuis-vergeten -zijn-mee-te-nemen.
De terrasjes op de hoeken van het bouwsel zitten vol zonnende pensionado’s en een enkeling heeft zijn kroost al het strand op gesleept. Ik loop de trap af naar het strand. Ik rol mijn broek op. Trek mijn schoenen uit. Er passeert een mopperende vader. Zijn dochter heeft een boterhamzakje vol schelpen in haar hand. Hij vindt het rommel. Zij ziet een herinnering op haar tienerkamer aan een romantisch moment aan zee. Als 13-jarige mag je je eigen invulling nog geven. Ik loop de zee in, test het water, goedgekeurd, loop terug en trek mijn schoenen weer aan.
Op de weg omhoog zie ik een soort poort. Deze bestaat uit twee ronde gebouwtjes. In allebei zit een vis-, patat- en ijskraam. Zou het een gesplitste familiezaak zijn? Zoals die in Herzogenaurach van de gebroeders Dassler? Dat ze allebei een broodjes-haring-imperium blijken te hebben? Vooralsnog is het nog rustig rond beide zaken. Een handvol mensen zit op de bankjes ernaast wat ongeïnteresseerd patat naar binnen te duwen. Een tiental kauwen wacht net iets te dichtbij op de restanten. Er zijn niet eens meeuwen. Ik ga maar weer naar huis.