De tuinvogeltelling
Elk jaar weer neem ik me voor mee te doen aan de tuinvogeltelling. Dat is niet erg moeilijk. Er is een van te voren bepaald weekend waarbinnen je een half uurtje naar je tuin of balkon kijkt en noteert wat er dan zoal langs komt aan vogels.
Komend jaar is het gepland op 27 en 28 januari en het is al voor de vijftiende keer. Hoera. Toch doe ik het niet. Dit noemt men verwachtingsmanagement.
Ten eerste: Ik heb geen tuin. Nou mag je met een balkon ook meedoen, maar in de vijf jaar dat ik hier woon heb ik misschien eenmaal een koolmees aan de balustrade zien hangen en dat was het wel. Ondanks mijn zeer diverse verzameling planten en een heus insectenhotel. Overvliegers tellen niet, mijn balkon is lava voor de fluiters, dus het houdt zich een beetje tot wat er op het plat dak van de overburen hipst of bij de onderbuurvrouw in de tuin de keffers weet te trotseren. Tenzij de genoemde buren natuurlijk nét op dat moment ook hun tuinvogels tellen, dan krijg je ongewenste dubbelingen! De mensen van de telling stellen voor dat ik even de halve buurt afloop om dit af te stemmen.
Ten tweede: Een van de achterburen houdt duiven als hobby. Houtduif en stadsduif staan wel op de lijst met handige suggesties, sierduif niet. Ook al ogen ze vrij braaf, ze lijken de hoeveelheid tuin- en balkonvogels nogal te verminderen. Het is toch een beetje een bijeenkomst van TROS-leden, zo’n duiventil, welke vrije vogel sluit zich daar nou bij aan?
Ten derde: Mijn balkon zit aan mijn keuken vast. Deze keuken heb ik vakkundig volgeplempt met de maximale hoeveelheid aanrechtblad die erin past. Ik kan dus op het blad gaan zitten of voor het raam in de deur gaan staan. In beide gevallen zal ik ontdekken dat er door gebrek aan lappen, bijna niet meer door de ramen te kijken valt. En er valt al zo weinig te zien.
Tenslotte: Eén keer heb ik een grote gele kwikstaart gezien bij de overburen. En een paar huizen eerder hing er een houtsnip tegen het kolenhok. Het kan dus prima. Gewoon dat half uurtje een beetje oprekken.