De kamer staarde leeg in mijn richting.
Het geurde er naar schimmeling.
Verstopt onder het karpijt zat het schuildier.
Ik voelde mijn zakken na, vond een klonterham.
Ik zakte langzaam door mijn knieƫn.
Ik strekte mijn armen vooruit.
Schoorpotend bewoog het schuildier.
Het deinsde eerst achteruit.
Ik smeerde mijn ellebogen in met ransel.
Het dier drempelde mijn kant op.